Mijn voetbalkindekes, ik zal ze missen

Mijn voetbalkindekes, ik zal ze missen

Negen jaar lang heb ik het gedaan.
Elke maandag. Elk voorjaar, elk najaar.
Wat dan, vraag je je af? Voetbalkindjes trainen bij de lokale dorpssportclub.

bron: eigen foto (LB)

De allerkleinsten. De F-jes. De ‘bambini’s’ onder de voetbaljeugd. De vier- t/m zesjarigen. Maar aan het eind van dit voorjaarsseizoen ga ik afscheid nemen. Met twee kinderen, twee bedrijven in twee buitenlanden en een partner 1000 km verderop (mijn auto is mijn tweede thuis) kan ik de voetbaltrainingen simpelweg niet meer bolwerken. Daarnaast verhuis ik in de herfst ook nog eens naar de big city. Dan zou ik voor de training iedere maandag drie kwartier in de file moeten gaan staan. Voor mij een no go.
Maar ach, ze zijn zo schattig, mijn bambini’s…
Meestal heb ik ’s maandags totáál geen zin. Eigenlijk moet ik dan koken voor ’t hongerige kroost thuis en ben ik daarnaast druk aan het werk. Toch hijs ik me om half vijf alsnog in een clubtrainingspak en scheur naar het voetbalveld.
Maar als ik er dan eenmaal ben en al die koters – gemiddeld 20 tot 22 stuks –  in de zon over het veld zie hobbelen met een junior-bal, dan vind ik het tóch weer hartstikke leuk en loop ik vervolgens een uur lang te grijnzen en mee te rennen, wat op zich voor mij helemaal niet zo slecht is.
bron: eigen foto (LB)

Eerst de warming up. Jumping Jacks blijken elke keer weer ondoenlijk voor die kleintjes. Links en rechts uit elkaar houden is ook een dingetje. Dan doen we een loopspelletje (meestal tikkertje met verlos of iets van dien aard). Daarna volgt de loop- en behendigheidstraining: slalommen. Zonder bal (gaat prima, ze lopen alles overhoop en de stangen worden ook meteen meegenomen) en met bal (gaat voor geen meter: botsingen en chaos voorgeprogrammeerd).
Vervolgens komt ’t hoogtepunt: doeltrappen! Op het grotemensendoel, natuurlijk. Daar staan wij (trainer en helpers) dan in, liefst met ons achterste – het eigenlijke doel – naar de kinderen toegekeerd zodat ze daar zo hard mogelijk tegenaan kunnen trappen. ‘Raak de kont!’ Vinden ze gewéldig. Afsluitend 20 minuten chaosvoetbal. Dat is met minstens 3, liever 4 paaldoelen, waarbij je in elk van die doelen mag scoren, behalve in je eigen doel. Dat laatste blijkt over het geheel genomen uitermate lastig, dus goals in eigen doel tellen ook positief mee. Ieder kind telt gewoon de eigen doelpunten, maakt niet uit waar je ze gemaakt hebt. Zou voor Danny Blind een verademing geweest zijn. Te laat!
bron: eigen foto (LB)

bron: eigen foto (LB)

Vanzelfsprekend zitten er altijd een aantal lastpakken bij. Jochies die sneaky ieder ander op hun pad omver duwen of een stomp geven. Meiskes die om de haverklap naar de wc moeten (en dan moet je natuurlijk mee; alleen durven ze niet) of die gewoon in jurkje en zondagse schoentjes meerennen. Mennekes met glimmende nieuwe voetbalschoenen inclusief glibbergladde veters die continu en ondanks dubbele knoop weer los raken (ik strik dus minstens tien paar schoenen in dat uur). Knullekes die voor geen meter opletten en in alle richtingen staan te turen, behalve in de richting van de bal. Boink = brullen. Het aantal gestelpte bloedneuzen tijdens mijn ‘voetbalcarrière’ is al niet meer te tellen.
Enfin. Het is weer eens maandag. En het is weer bal.
Ik draaf tussen de pak-‘m-beet 20 krioelende kinderen, in een nutteloze poging om van het geharrewar op het veld iets van voetbal van te maken.
Een ieniemini jochie, Tobie heet ie (of Ronaldo, volgens zijn T-shirt), wil per se in één van de doelen staan. Prompt ontvangt het ukkie een bal in zijn onderbuikzone. Ik zie hem ineenkrimpen, ren erheen, aai ‘m over zijn bol en vraag of het erg pijn doet. Dat is de standaard vraag. ‘Gaat het nog?’ moet je vooral níét meteen vragen, want dan brullen ze er stante pede op los om aan te tonen dat het echt helemáál niet meer gaat. ‘Gaat het nog’ komt pas later. Dus:
“Doet ’t pijn, Tobie?”
“Ja-haa! Mega!” en hij pinkt een moeizaam uitgeperste krokodillentraan weg.
“Waar doet het pijn? In de buik?”
“Nee! Hier!” Hij rukt zijn joggingbroekje omlaag, trekt de rand van zijn onderbroek naar voren en wijst naar zijn blootgelegde pielemansje. Aha. Duidelijk. Ja. Goed. Nee. Niet goed.
“Eh, ja, dát kan pijn doen inderdaad. Joh, gaat wel weer over. Topvoetballers gaan ook gewoon door…”
Even blijf ik bij hem staan terwijl ik simultaan zijn doel verdedig. Dan volgt de heikele vraag:
“Gaat het nu weer een beetje, knul?”
“YO!!” En weg is Tobie, mij in het doel achterlatend.
Ze blijven geweldig, die kleine, enthousiaste fanatiekelingen.
Ik zal ze in de herfst stiekem best gaan missen.
bron: eigen foto (LB)


Ook verschenen op: HoeVrouwenDenken.nl

Eén gedachte over “Mijn voetbalkindekes, ik zal ze missen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *